KANT
Werkstuk van gouddraad, zilverdraad, zijde of linnen enz. dat op een kussen wordt vervaardigd met een groot aantal klosjes, een op papier getekend of bedacht patroon en twee soorten spelden […].
Eerst dient men zich een kussen aan te schaffen. Het kussen heeft de vorm van een bij de polen afgeplatte bol, de ene diameter zou tien tot twaalf duim bedragen, de andere twaalf tot veertien. Het binnenste bestaat uit katoen, wol of ander materiaal waar een speld makkelijk doorheen kan; het omhulsel is een sterke, strak opgespannen stof die de daarin geprikte spelden recht en stevig kan houden.
Vervolgens dient men een groene fluwelen zelfkant te hebben, zeven tot acht lijnen breder dan het kantwerk dat men wil vervaardigen.
Naalden van messing, de ene klein, de andere forser. De naalden dienen enerzijds voldoende soepel te zijn om enigszins mee te geven bij het bewegen van de klossen en te beletten dat de draad te vaak knapt; en anderzijds stevig genoeg om de draden op de plaats te houden waar men ze hebben wil en om aan de steken de gewenste regelmatige vorm te geven.
Een groot aantal klosjes. Een klos heeft drie onderdelen: het handvat, de hals en de kop; het handvat AB heeft een langgerekte peervorm die de kantwerkster tussen de vingers neemt om de klos van hier naar daar te bewegen; de hals BC is het gedeelte boven het handvat, heeft de vorm en ook de functies van een bobijntje; de kop CD, heeft eveneens de functie en de vorm van een bobijntje maar is in vergelijking met de hals zo kort dat men ze eerder als een groef of inkeping zou beschouwen.
Een patroon. Dat is een soort voorbeeld waarop het te vervaardigen kantwerk wordt vastgemaakt en dat men op het kussen bevestigt om zo het model ononderbroken voor ogen te hebben.
Kleine scharen die verder niets bijzonders hebben.
Hulsjes. Dit zijn buitengewoon dunne stukjes hoorn; ze zijn even hoog als de hals van de klos; de uiteinden worden aan elkaar genaaid, zodat ze precies rond de hals passen en aldus een buisje vormen dat de draad rond het klosje afdekt zodat die niet los kan geraken.
Een kantwerkster heeft geen anderewerktuigen nodig: afhankelijk van de liefde voor haar kunst, bedient zij zichvan meer uitgelezen materialen; haar kussen is dan eleganter, haar klossen zijnfijner, haar scharen mooier. Maar met het kleine aantal werktuigen dat ikzojuist heb beschreven en zoals ik ze heb beschreven, kan men de allermooisteen rijkste kant vervaardigen.